Slavernij in Doesburg, Angerlo en Hummelo
Op zoek naar sporen van een lastig verleden
De speurtocht naar dat lastige verleden leidt onder andere naar Suriname, een populaire burgemeester, Wielbergen, Vossenburg, een jonkvrouw en Het Bovenhuys in Doesburg. Zijdelings komt ook ‘onze’ Alexander Ver Huell (van de brug over de IJssel) voorbij.
Rond het jaar 1850
Op 9 oktober 1856 trouwen in Arnhem een 20-jarige jonkvrouw met een 31-jarige baron en meester in de rechten. Deze Frederik Jacob Willem van Pallandt, heer van Barlham is lid van de Provinciale Staten voor het kiesdistrict Doesburg en wethouder van de gemeente Hummelo. Hij woont op Laag-Keppel, in het kasteel van zijn vader. Van Pallandt is daarnaast kamerheer in buitengewone dienst van Koning Willem III. Zijn bruid is Geertruida Sarah Agatha Brantsen van de Zijp, het zesde van acht kinderen van het echtpaar Brantsen – Van Heeckeren. De familie woont op de Arnhemse buitenplaats Zypendaal. Geertruida is het tweede kind dat trouwt.
Burgemeester van Doesburg
Krap een half jaar na zijn huwelijk, eind februari 1857, wordt Frederik Jacob benoemd tot burgemeester van Doesburg. Hij heeft op de hoek van de Kerkstraat en de Gasthuisstraat, waar nu Het Bovenhuys is gevestigd een fors huis laten bouwen. Schuin tegenover het Raadhuis dus; dichterbij zijn werk kan hij haast niet wonen. Hij zal het burgemeesterschap met verve vervullen, zo blijkt uit verschillende publicaties waarin melding wordt gemaakt van zijn populariteit.
Dat feit verklaart ook de lengte van zijn burgemeesterschap: 15 jaar. Eind 1872 wordt Frederik Jacob op zijn verzoek eervol ontslagen. Zijn vader is namelijk ziekelijk en Frederik Jacob verkast met echtgenote Geertruida – het echtpaar is nog altijd kinderloos – naar kasteel Laag-Keppel. In 1874 overlijdt zijn vader. Vanaf dat moment is het Frederik Jacob van Pallandt, heer van Keppel, inmiddels ook burgemeester van Hummelo. In de periode 1884 – 1887 is hij lid van de Eerste Kamer. Op 17 mei 1888 overlijdt hij, 61 jaar jong, op het kasteel waar zijn vrouw, omringd door bedienden, tot haar dood in 1923 blijft wonen.
Geertruida en familie
Jonkvrouwe Sara Geertruida Agatha Brantsen
1863 is het jaar van de Emancipatie, zoals de afschaffing van de slavernij wordt genoemd. Geertruida woont met haar man in Doesburg. Het is haar naam die voorkomt op de lijst van slaveneigenaren die financieel schadeloos zijn gesteld.
Maar hoe is zij en hoe zijn haar twee zussen, vier broers én een oom en tante op die lijst terechtgekomen? Doesburg Vertelt vond in het boek ‘Wielbergen en de familie Brantsen’ een uitgebreide stamboom. Daarin wordt de link zichtbaar tussen de 19e eeuwse Geertruida en haar familie met twee begin 18e eeuw in Suriname geboren voorouders: de zussen Hester en Johanna de Vree. En dat toeval niet bestaat, blijkt ook nu weer.
Als in november 2019 het boek De mensen van Vossenburg en Wayampibo van Bert Koene verschijnt vallen alle puzzelstukjes op hun plek. Gerard de Vree, de vader van Hester en Johanna, was eigenaar van twee plantages, waaronder Vossenburg. Deze Arnhemse regentenzoon vertrok in 1698 met broer, zus en zwager naar Suriname. In zijn testament stond dat zijn beide dochters na zijn dood moesten terugkeren naar zijn familie in Arnhem. Dat gebeurt in 1726. Een paar jaar later trouwt de oudste, Hester, op haar 17e met de dertigjarige Johan Brantsen. Johanna trouwt in 1734, 21 jaar oud, met Johan’s jongere broer Hendrik Willem. Deze laatste is de betovergrootvader van Geertruida. Zo komen twee Surinaamse plantages in het bezit van de familie Brantsen.
De afschaffing in een tijdlijn
Geertruida is geboren in 1836. De Nederlandse handel in slaafgemaakten is dan al twintig jaar verboden. In 1848 valt het besluit: de slavernij wordt afgeschaft.
Het parlement kan het echter niet eens worden over de schadevergoeding die eigenaren krijgen voor het verlies van hun eigendom. Vooral de liberalen en de antirevolutionairen zijn voorstander van afschaffing van de slavernij. In 1851 dient de liberale regering een voorstel in waarin word gesproken over ‘emancipatie’ zonder schadeloosstelling. Er breekt een golf van protest los, en er wordt een commissie ingesteld met als taak `het opsporen der geschiktste middelen om de emancipatie tot stand te brengen’. Commissie na commissie wordt ingesteld, en in 1862 aanvaarden de Staten-Generaal uiteindelijk het wetsvoorstel waarmee de afschaffing wordt geregeld. Eigenaren ontvangen voor iedere slaaf 300 gulden compensatie.
Op 1 juli 1863 leven op Vossenburg 236 slaafgemaakten. De totale financiële vergoeding bedraagt ruim 70.000 gulden.
De eigenaren van Vossenburg
In 1863 worden behalve Geertruida acht van haar directe familieleden schadeloosgesteld.
- Haar 60-jarige oom Jacob, vrijgezel en wonend op Rhederoord.
- Haar 58-jarige tante Johanna, gehuwd met de Commissaris van de Koning in Overijssel Cornelis Backer, wonend in Zwolle.
- Haar 35-jarige zus Gerardina, gehuwd met Arend, baron van Wassenaer en wonend in Driebergen.
- Haar 32-jarige broer Willem baron Brantsen, (nog) ongehuwd en woonachtig op Zijpendaal in Arnhem.
- Haar 30-jarige broer jonkheer Theodore, vrijgezel en (nog) woonachtig op Zijpendaal (later Rhederoord.)
- Haar 29-jarige broer Carel Marie, baron Brantsen (nog) ongehuwd en wonend op Wielbergen in Angerlo.
- Haar 25-jarige broer jonkheer Alexander, (nog) ongehuwd en woonachtig op Zijpendaal.
- Haar 21-jarige jongste zus jonkvrouw Julie, ongehuwd en woonachtig op Zijpendaal.
Is er aan deze negen personen 70.000 gulden uitbetaald? Nee, Vossenburg had meer eigenaren. Naast de Brantsens zijn er nog 39 aandeelhouders, allemaal direct of indirect nakomelingen van de zussen De Vree. Daaronder zijn familienamen als Van Eck, Engelen en Op ten Noort.
De afloop
Anders dan Gerard de Vree die op Vossenburg woonde en werkte, hebben de eigenaren na hem het beheer van de plantage aan derden overgelaten. Over die periode is met name door Bert Koene veel correspondentie boven water gehaald. Daarin komt veelvuldig de naam voor van Geertruida’s oom Jacob Peter Johan Theodoor Brantsen van Rhederoord in De Steeg. Hij is het die als penvoerder namens de aandeelhouders in oktober 1862 de vraag voorlegt ‘Wat in het zicht van de emancipatie de verstandigste koers is’.
Dat de opbrengsten in de jaren voor de afschaffing al gestaag daalden, is duidelijk. Er is zelfs een aantal jaren helemaal niets aan de familieleden uitgekeerd. Dat verklaart ook het unanieme besluit van de aandeelhouders dat men na de slaventijd geen suikerplantage meer wil exploiteren. Op 11 juli 1863, een paar dagen na de afschaffing, wordt aangekondigd dat Vossenburg wordt geveild. Bij gebrek aan belangstelling gaat de veiling echter niet door, en de administrateur moet op zoek naar een beheerder. Die komt na enige tijd, maar stopt ook weer in 1868.
Geertruida’s oom, de penvoerder, gaat op onderzoek uit: de suikerproductie is ingestort. Was de gemiddelde jaarproductie voor de emancipatie ongeveer 500 vaten suiker, in 1868 haalt men met moeite 54 vaten. Ook komen er negatieve berichten van Theodore Bray, de man die in 1845 tijdelijk waarnemend directeur op Vossenburg is geweest. Bray is van mening dat de hele landbouw in Suriname ten dode is opgeschreven. ‘Langzamerhand zullen de grote waterwerken te niet gaan. (De kleine zijn reeds verlaten.) En daarna de van stoommachines voorziene suikerplantages, en daarna de katoen- en cacaoplantages.’
Er volgt nog een poging de plantage te verkopen, maar ook die mislukt. Geertruida’s oom op Rhederoord autoriseert nog een laatste uitdeling van in totaal 3000 gulden. De plantage Vossenburg houdt op te bestaan. Gebouwen en machines worden prijsgegeven aan de natuur en de grond vervalt aan de staat.
Bray en Ver Huell
Fragment van de Algemene Kaart van Suriname (Alexander de Lavaux, 1737 – 1757) met Vossenburg in geel aangegeven.
Bray over Vossenburg: ‘Van alle plantages die ik gedurende mijn verblijf in de kolonie bezocht heb, is er geen waarvan de rietstukken slechter gelegen zijn, omdat er geen bruggen tussen de stukken zijn. Men moet dus telkens door de vaarten, met water tot aan de oren. Dat is natuurlijk zeer ongezond en weinig in overeenstemming met de gentleman-manieren van de heren negers. En dan de watermolen. Dat is een zeer doelmatig mechanisme om de ontevredenheid van de negers in stand te houden’.
Naast tekst heeft Bray in Suriname ook veel tekeningen gemaakt. Daar komt ook de bekende Doesburgse Alexander Ver Huell om de hoek kijken. De serie ‘Surinaamsche schetsen’ van Théodore de Bray maakt deel uit van de beeldcollectie Alexander Ver Huell. Deze is te vinden in het Gelders Archief.
> Terug
Colofon
Met dank aan: Jan Blankespoor van Het Bovenhuys en Peter en Wilma Krijnen
Videoregistraties: Maarten Lindner, LiViPro Mediaproducties
Research: José Meuwese en Marijke Peelen-Sterk
Tekst: Marijke Peelen-Sterk
Bronnen: Gelders archief, Wikipedia, Delpher, familysearch, gahetna.nl/nationaal archief, Archief van het Kabinet van de Koning, 1841-1897, www.parlement.com en www.dbnl.org.Literatuur: Adresboek Doesburg (periode 1857-1872), Doesburg in oude ansichten deel 1 van W. Zondervan, Monumentengids Doesburg van Frank Haans (Stichting Matrijs), Wielbergen en de familie Brantsen van T.P.G.Kralt, Uitgeverij Waanders 2008, De mensen van Vossenburg en Wayampibo van Bert Koene, Uitgeverij Verloren 2019, Gids Slavernijverleden Nederland van Dienke Hondius, Nancy Jouwe, Dineke Stam en Jennifer Tosch, LM Publishers, 2019.
Eindredactie: Theo Maas
Vormgeving: Han Jansen
Doesburg, april 2021
Meer weten?
Het huis van het echtpaar Van Pallandt – Brantsen
Aanwijzing 1: Over het huis op de hoek van de Kerkstraat en de Gasthuisstraat vinden we in deel 1 van Doesburg in oude ansichten: ‘De Gasthuisstraat was ook een deftige straat. Links zien we de stadswaag, na de laatste oorlog waarlijk als een betoverde prinses onder de pleisterlaag vandaan gehaald. In het grote huis uiterst rechts, dat door burgemeester baron van Pallandt omstreeks de helft van de negentiende eeuw was gezet, woonde omstreeks deze tijd de stads- en garnizoenscommandant baron Mulert, in het hoogste huis (vierde van rechts) notaris Van Hanswijk Pennink, opgevolgd door de aartsverzamelaar notaris Ramspek.’
Aanwijzing 2: De baron staat ook vermeld in het adresboek uit die tijd: ‘Pallandt van Barlham (Mr. F.J.W. Baron van), burgemeester, Gasthuisstraat.’
Aanwijzing 3: In de Monumentengids van Doesburg worden de gevels gedateerd tussen 1840 – 1850. ‘Het metselwerk en de vensters met zesruits schuiframen op de verdieping wijzen op een datering van dit pand rond het midden van de negentiende eeuw. De fraaie gewelfkelders onder het pand zijn nog restanten van de twee oude huizen die hier stonden.’
Parlementaire verwikkelingen rond afschaffing slavernij van 1853 tot 1863
In het jaar 1853 wordt een parlementaire commissie ingesteld met als taak `het opsporen der geschiktste middelen om de ‘emancipatie’ tot stand te brengen’. De commissie, onder voorzitterschap van voormalig minister van Koloniën J.C. Baud, maakt een sociaal voorstel: `Het is niet voldoende slaven te bevrijden en hun de bevoegdheid te laten om de vrijheid in barbaarschen zin te genieten; zij moeten op den weg geholpen worden om de vrijheid in maatschappelijke zin, in eenen zin die in de slavernij niet bestaat, te leeren kennen, met alle verpligtingen die zij oplegt.’ Liberalen en antirevolutionairen wijzen het voorstel echter af.
In 1861 installeert de liberale minister van Koloniën, Cornets de Groot een nieuwe commissie, ditmaal zonder vertegenwoordigers van de Surinaamse planters. Deze commissie bereidt een wetsvoorstel voor waarin de compensatie voor de slaveneigenaren is verminderd en het staatstoezicht is beperkt tot tien jaar. Ook worden er gelden vrijgemaakt voor het aantrekken van contractarbeiders. Deze moeten de plantage-economie van Suriname overeind houden.
300 gulden compensatie
In 1862 aanvaarden de Staten-Generaal het enigszins gewijzigde wetsvoorstel, waarmee de afschaffing wordt geregeld. In Suriname ontvangen eigenaren voor iedere slaafgemaakte 300 gulden compensatie. Om er zeker van te zijn dat de staat niet te veel uitkeert, zijn slaveneigenaren verplicht een lijst met vragen te beantwoorden, een borderel. De Rekenkamer moet de compensatie van in totaal 10 miljoen gulden nauwgezet bijhouden. De voormalige slaven worden voor een periode van tien jaar onder staatstoezicht geplaatst. In deze periode zijn vrijgelatenen tussen de 15 en 60 jaar verplicht een arbeidsovereenkomst af te sluiten. Deze maatregel is vooral bedoeld om te voorkomen dat de voormalige slaven massaal de plantages verlaten, waardoor de plantage-economie zou instorten. Pas na de periode van staatstoezicht verwerven de voormalige slaven het volledig burgerrecht.
Boekentips
Tip 1: De mensen van Vossenburg en Wayampibo
De familie Brantsen bestierde haar Surinaamse bezit vanuit Nederland via gemachtigden in Paramaribo en handelsagenten in Amsterdam. Dat leidde tot een omvangrijke correspondentie, waarvan veel nog voorhanden is. Op basis van dit materiaal beschrijft Bert Koene, tegen de achtergrond van de sociale, economische en politieke omstandigheden in kolonie en moederland, de lotgevallen van de mensen die in een periode van anderhalve eeuw bij de twee plantages betrokken waren, van veldslaven tot eigenaren. Het resultaat is een indringend beeld van de Surinaamse slaventijd.
Het boek is een uitgave van Uitgeverij Verloren in Hilversum
Tip 2: Gids Slavernijverleden Nederland
Een handige eerste kennismaking met het Nederlands slavernijverleden. Klein, compact en mooi vormgegeven. Verspreid over het land worden honderd locaties beschreven die op de een of andere manier verbonden zijn met het slavernijverleden. Dit is ook het boekje dat het begin vormde voor de zoektocht van de mensen van HetHuisDoesburg.
Deze gids is een uitgave van LM Publishers in Volendam.
Tip 3: De Slavernij, het boek naar de gelijknamige tv-serie van de NTR.
Even leesbaar en ook rijk geïllustreerd is het boek van Carla Boos, de toenmalig eindredacteur van het tv-programma Andere Tijden. Het verscheen in 2011 gelijktijdig met de tv-serie. Die serie kan achteraf worden bestempeld als de gangmaker en aanjager van meer aandacht én een meer objectieve kijk op het Nederlands slavernijverleden. Daarmee was ook direct het debat geopend.
Het boek is een uitgave van Balans. De serie en andere programma’s zijn terug te kijken via NPOSTART.
Tip 4: Dichter in de jungle; winnaar Libris Geschiedenis Prijs 2019.
Dichter in de jungle van Roelof van Gelder is een indrukwekkende biografie over het leven van de Nederlandse John Gabriel Stedman, tijdgenoot en meer dan dat van de Doesburgse Robert Jacob Gordon. Beiden dienden in de Schotse Brigades. Stedman noemde Gordon an excellent character. Op basis van zijn ervaringen in Suriname schreef Stedman het in 1796 verschenen boek Narrative of a five years’ expedition against the Revolted Negroes of Surinam. Het boek was geïllustreerd met tachtig op eigen tekeningen gebaseerde gravures en werd vrijwel meteen een internationaal succes. Het werd vertaald in meerdere talen, waaronder het Nederlands. Hierdoor werd dit boek een belangrijk instrument in de strijd tegen de slavernij. Stedmans prenten zijn nog steeds iconen van de slavernijgeschiedenis.
Het boek is een uitgave van Atlas Contact in Amsterdam.
Tip 5: Stripboek Quaco leven in slavernij
Quaco is nog maar een kind als hij rond 1770 op brute wijze door mensenhandelaren wordt ontvoerd. Hij weet de ontberingen aan boord te doorstaan en komt uiteindelijk terecht in Paramaribo, op het erf van de rijke planter en bestuurder Walter Kennedy. Quaco wordt uitgeleend aan legerkapitein John Gabriel Stedman, die ten strijde trekt tegen gevluchte slaven, de marrons. Wanneer Stedman terugkeert naar Nederland neemt hij Quaco mee en brengt hem onder bij zijn broer William George in Zutphen. Daar gaat Quaco voor het eerst naar school. Na de wettelijke termijn van 1 jaar en 6 weken krijgt Quaco op 10 juli 1778 zijn formele ‘vrijheid’. Wanneer Stedman – inmiddels majoor – in 1781 wordt overgeplaatst geeft hij Quaco cadeau aan een barones de Rode van Heeckeren op kasteel Rosendael. Hier wordt in 1802 ‘onze’ Frederik Jacob van Pallandt geboren. Quaco dient op het kasteel als butler.
Dit door Ineke Mok en Eric Heuvel gemaakte boek is een uitgave van de Walburg Pers.