Een duik in Doesburg’s bad- en zwemverleden
Een drijvend huisje met daarop vier cellen. Onder elk van die cellen een soort kooi van houten latten. De kooi hangt in het water van de IJssel. Wie een kaartje heeft gekocht kan zich in één van de cellen uitkleden en in de kooi plaats nemen. De bezoeker zit dan dus in het IJsselwater en kan een verfrissend bad nemen. Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw vindt men deze vorm van baden heilzaam voor lichaam en geest. Het drijvende huisje wordt een rivier-badhuis genoemd. In Doesburg had het een vaste plek tussen de oprit naar de schipbrug en de daarnaast gelegen scheepstimmerwerf.
We horen voor het eerst van het Doesburgse rivier-badhuis in 1882. Dan verschijnt er een advertentie in de Graafschapsbode met een oproep een abonnement te nemen, of in elk geval een los kaartje te kopen. Het lijkt er dus op dat de voorziening kort daarvoor is gestart.
Particulier initiatief
Uit de advertentie blijkt dat het badhuis een particulier initiatief is. Een aantal mensen (de commissie) onder leiding van een zekere De Bruijn Tengbergen heeft de koppen bij elkaar gestoken en vervolgens de portemonnee getrokken om het badhuis te realiseren. Mogelijk is dit uit idealistische motieven gebeurd, namelijk om de hygiëne en daarmee de gezondheid van de Doesburgse bevolking te bevorderen. Nog één keer vaker, in 1886, verschijnt dezelfde advertentie. Ook de prijzen van de kaartjes zijn dan nog hetzelfde. Alleen de naam Doesborgh is Doesburg geworden.
Het zal ongetwijfeld het vrouwelijke lezerspubliek zijn opgevallen dat het aantal uren dat het badhuis voor dames beschikbaar was niet in verhouding stond tot de tijd die de heren in deze voorziening mochten doorbrengen.
Badhuis in verval
In 1896 wordt in de pers voor het eerst over het badhuis geschreven. Het blijkt dat veel te weinig mensen gebruik maken van het drijvende badhuisje. Ook is er structureel geld tekort. De eigenaren zitten niet bij de pakken neer. Er wordt een soort crowdfunding-actie opgestart die resultaat oplevert. Het lukt om nog vóór de zomer van 1896 het boot-badhuisje weer in functie te hebben.
Eind goed, al goed? Nee, helaas niet.
In maart 1897 bespreken aandeelhouders en sympathisanten van het badhuis of de voorziening nog wel verder kan. Er zijn enkele kostbare reparaties nodig en daar is geen geld voor.
In de vergadering wordt ernstig overwogen om het bad-bootje dan maar helemaal op te doeken. De badkuipen zijn voor ‘deze moderne tijd’ toch wel erg klein en de omkleedhokjes zijn in de zomer wel erg warm.
In Doesburg is men er niet echt verdrietig van. Een Doesburgse revuegroep (wat we nu cabaret zouden noemen), brengt zelfs een parodie uit op het ter ziele gegane rivier-badhuis. De groep behandel wel vaker heikele ‘kwesties’ als de slechte bestrating, de gaskwestie, de vaste brug die maar niet komen wilde en, oh ja, de Giesbeekse schutterij. De mensen kwamen niet meer bij van het lachen …
De gemeente is aan zet
De Doesburgse zwemmers staan er aan het einde van de 19e eeuw minstens zo beroerd voor als de baders. Voor hen zijn nog helemaal geen voorzieningen. In de zomer wordt wel veel in de IJssel en Oude IJssel gezwommen, maar dat is levensgevaarlijk. Er verdrinken regelmatig mensen onder wie veel jongeren. In de bewuste vergadering van 1897 wordt dan ook besloten aan om de gemeente te vragen een badinrichting annex zwembad in het leven te roepen dat voldoet aan alle moderne eisen van ‘deze’ tijd.
Een jaar later, in maart 1898, blijkt bij een volgende badhuis-vergadering dat de gemeente het verzoek serieus heeft opgepakt. De gemeentearchitect heeft opdracht gekregen een plan te maken dat voldoet aan alle wensen van de badhuisgebruikers. Het is inderdaad een mooi plan, en iedereen is er lovend over. Maar helaas, helaas, het plan is véél te duur. De financiële commissie van de raad vindt het onverantwoord om het plan uit te voeren. Men is dus weer terug bij af en de vraag is: hoe nu verder met het Doesburgse bad-gebeuren?
Wederopstanding
Dan is het zomer 1900, en kijk nóu eens. Daar ligt warempel het rivier-badhuis weer op zijn oude vertrouwde plekje. Tussen de schipbrug en de scheepswerf, klaar om gebruikt te worden. Wat is er gebeurd? Een soort mecenas, een rijke Doesburger met de mooie naam De Goede blijkt zich te hebben gemeld om het financiële tekort aan te vullen. En ook al zijn de badkuipen nog even klein en de omkleedhokjes nog even muf, en ook al is het IJselwater beslist niet schoon – en een bad lang niet zo gezond als met gelooft – de Doesburgers komen toch weer naar hun rivierbadhuis om een verfrissend bad te nemen in het IJsselwater.
Einde rivierbadhuis
Een aantal jaren later, in 1909, wordt de badinrichting opnieuw verkocht. Ditmaal zijn de kopers bekend. Het zijn de heren Maandag en Willemsen. Ze zijn allebei bruggaarders bij de schipbrug – dat wil zeggen dat ze de tol in ontvangst moeten nemen. Dit is geen baantje waar je rijk van wordt, dus een bijverdienste als uitbater van een badinrichting is meer dan welkom.
De heren nemen wel een risico. Het is namelijk helemaal niet zeker of ze het onderhoud van het oude badbootje kunnen opbrengen. En inderdaad, in 1914 gebeurt het onvermijdelijke. De onderhoudskosten lopen zo hoog op dat de eigenaren niet meer weten hoe ze dat geld moeten ophoesten. Ten einde raad wordt een beroep gedaan op de gemeente om een subsidie te verlenen voor het herstel.
In de raadsvergadering van juli van dat jaar wordt uitgebreid over de kwestie gesproken. De raad vindt het niet meer verantwoord om hier nog geld in te steken en de aanvraag wordt afgewezen. Dit betekent het einde van het rivier-badhuis. Wel stelt de raad vast dat het tijd wordt voor een nieuwe gemeentelijke bad- en zweminrichting.
In afwachting daarvan wordt bij de commandant van het garnizoen van Doesburg een aanvraag ingediend om Doesburgse burgers gebruik te laten maken van de militaire badinrichting. Dit wordt voor bepaalde tijden per dag toegestaan.
Er is namelijk naast het burgelijke rivier-badhuis ook een militair badhuis aan de IJssel.
Waarschijnlijk was dit militaire badhuis er zelfs eerder en is het ‘burgerbadhuis’ ooit opgericht met het militaire al voorbeeld. Over dat militaire badhuis is niets bekend, ook niet wáár in de IJssel het heeft gelegen. Wél wordt al snel duidelijk waarom de commandant zo toegeeflijk was in het toestaan van het gebruik aan niet-militairen. Kijk maar naar onderstaand berichtje.
Het militaire badhuis
Al heel snel na de toestemming van de commandant blijkt dat er in 1915 een nieuw militair badhuis zal worden gebouwd. Voor de militairen voldoet het drijvende badhuis al lang niet meer en er is een plan gemaakt voor nieuwbouw, vlakbij de kazerne. De commandant moet daar in 1914 al van op de hoogte zijn geweest.
Het was overigens niet voor het eerst dat het militaire bad was opengesteld voor burgers. Een krantenberichtje uit 1902 laat zien dat er ook toen al sprake was van een militair badhuis, echter zonder zweminrichting, met alle noodlottige gevolgen van dien.
De openbare aanbesteding van het nieuwe militaire badhuis vond plaats in 1915. De laagste inschrijver, aannemer J. Boerman uit Dieren, wilde het badhuis wel bouwen voor 8980 gulden. De opening was pas in 1918 – waarschijnlijk heeft de bouw tijdens de Eerste Wereldoorlog een tijd stil gelegen.
Het militaire zwembad
Naast het militaire badhuis was er ook een militair zwembad. Daarvan lezen we voor het eerst iets in 1912. Een onopvallend berichtje meldt dat het militaire zwembad weer wordt geopend en – evenals in andere jaren – op sommige tijdstippen is opengesteld voor het publiek. De badmeester is sergeant van Driel, die in 1920 wordt opgevolgd door sergeant Dumerniet.
In 1926 wordt het zwembad verkocht aan de gemeente Doesburg. Het wordt dan dus een gemeentelijk zwembad. Dat had er natuurlijk mee te maken dat het Doesburgse garnizoen in 1923 was opgeheven. Dit zwembad lag in de Oude IJssel, direct naast de plek waar later een nieuw gemeentelijk zwembad zou worden gebouwd.
Het nieuwe bad wil er maar niet komen
Inmiddels wil het maar niet vlotten met de plannen voor de bouw van een nieuwe gemeentelijke bad- en zweminrichting. De prioriteit is nu ook niet meer zo hoog, zeker niet als de Minister van Oorlog in 1921 toestemming geeft om de oude militaire badinrichting volledig in gebruik te nemen. De militairen hebben het immers niet meer nodig. Een gelijktijdig verzoek om ook het nieuwe, in 1918 gebouwde militaire badhuis te mogen gebruiken, wordt door de minister afgewezen. Doesburg moeten het dus nog even doen met het drijvende militaire afdankertje.
Een nieuw zwembad en een rattenplaag
Maar dan, in 1931, gebeurt eindelijk toch waar zoveel inwoners van de stad al zo lang op hadden gehoopt. Vlak langs de Oude IJssel en direct naast de plek van het vroegere militaire zwembad wordt een volledig nieuw zwembad geopend, in een gebied waar later de wijk de Ooi zou verrijzen. Helaas ontstaan al binnen één jaar na de ingebruikname de eerste problemen. Steeds meer zwembadgebruikers krijgen de ziekte van Weil en ze hebben die ziekte in het zwembad opgelopen. Het heeft voornamelijk te maken met het deel van het zwembad dat in de Oude IJssel ligt. In de rivier heerst op dat moment een rattenplaag. De situatie zorgt ervoor dat het aantal bezoekers snel afneemt. De directie van het zwembad verzoekt daarom het gemeentebestuur om de Oude IJssel te ontratten. Het lijkt erop dat dit is gelukt: we vinden hierna geen nieuwe berichten meer over een rattenplaag in de Oude IJssel.
Op een topografische kaart van 1957 is de locatie te zien van het dan al niet meer zo nieuwe zwembad. Op oudere kaarten is wel het weggetje naar het bad toe ingetekend maar niet het zwembad zelf. Te zien is dat er naast het bad in de (oude loop) van de Oude IJssel een stukje rivier is verbreed waar gevorderde zwemmers in het diepe mochten zwemmen. Dit is waarschijnlijk nog het oude militaire, later gemeentelijke zwembad.
Op de vingers getikt
Ook het gemeentebestuur heeft de zwembad-smaak nu goed te pakken. Al tijdens de bouw van het bad worden er 40 badhokjes gemetseld. Dat is blijkbaar nog niet genoeg, want al na een jaar wordt besloten er nog 20 bij te bouwen. Daarvoor wordt op de begroting maar liefst 650 gulden uitgetrokken. Dat vindt het College van Gedeputeerde Staten, dat toezicht moet houden op de gemeentebegroting, dan toch te gortig, omdat ‘onder de tegenwoordige tijdsomstandigheden gestreefd moet worden naar beperking van kapitaalsuitgaven en daarom alle niet strikt noodzakelijke uitgaven achterwege dienen te blijven tot gunstiger tijden zijn aangebroken.’
Weer een nieuw bad
Begin jaren ‘60 worden er plannen gemaakt voor een bijna volledig nieuw zwembad op vrijwel dezelfde locatie als het oude bad.
Het bad, dat de naam dr. Brandbad krijgt, wordt in 1966 geopend. Als kers op de taart wordt er een betonnen glijbaanolifant geplaatst die is geschonken door de uitvoerder van het werk, de firma Klein uit Doesburg.
> Zie ook: waar is de olifant gebleven?
In de loop van zijn bestaan wordt het zwembad nog een aantal keren verbouwd en verbeterd. In de jaren 1980 komt er een eigen kiosk met versnaperingen, die wordt gerund door mevrouw Taankink. Dan, toch nog vrij plotseling, is het einde van het dr. Brandbad aangebroken. De kosten zijn elk jaar groter dan de baten en dat is op de lange termijn niet vol te houden. Het gemeentebestuur besluit het bad te slopen. Het vrijkomende terrein wordt gebruikt voor woningbouw. De definitieve sluiting is in 1987.
Dan zit Doesburg ineens, voor het eerst in ongeveer 80 jaar, zonder zwembad. Dit is vooral voor de Doesburgse Watersportvereniging een grote aderlating. De sporters moeten uitwijken naar zwembaden in de omgeving, en dat heeft een negatieve invloed op het aantal leden.
Het nieuwste zwembad
Gelukkig duurt de zwembadloze periode niet lang. Op 28 mei 1994 wordt het nieuwe overdekte zwembad op Den Helder feestelijk geopend. Doesburg heeft dan weer een zwembad dat zich kan meten met de mooiste baden in omgeving.
Het militaire Badhuis aan de Rooseveltsingel
Een functioneel gebouwtje dat de genie in 1918 had neergezet. Vooral het hoge gedeelte, het ‘torentje’, was opvallend. In het lage gedeelte, achter de raampjes, bevonden zich de douches; in het hoge gedeelte werd het water warm gestookt. Het badhuis zorgde ervoor dat de hygiëne van de hier gelegerde militairen voldoende werd gewaarborgd. Daar waren in het kazernegebouw, enkele tientallen meters verder op, te weinig mogelijkheden voor.
Het hele gebouwtje was niet meer dan 21,78 meter lang. De ingang bevond zich aan de lage kant – de westkant. Eerst kwam men in het tochtportaal, dat uitmondde in een soort wachtkamer met bankjes.
Verder waren er 24 douches aan weerszijden van een gang, elk met een verkleedruimte. Per twee douches was er één raampje voor ventilatie. Boven de gang was een uitbouwtje in het plafond. De stookruimte was in het torentje aan de oostkant. Bovenop het torentje bevond zich de schoorsteen voor de afvoer van de rookgassen.
Thuis geen douche of bad
Het Badhuis is in 1918 in gebruik genomen voor de militairen. Vijf jaar later, in 1923, wordt het garnizoen in Doesburg opgeheven en wordt de voorziening opengesteld voor de Doesburgse bevolking. In de oorlog wordt de voorziening gebruikt door Duitse militairen. Na de oorlog wordt het gehuurd door de ijzergieterij van Ubbink. De werknemers konden hier douchen na een dag hard werken. Alleen de zaterdagen waren bestemd voor de Doesburgse bevolking, die vaak thuis nog geen douche- en badgelegenheid had.
Opheffing Badhuis
In de tweede helft van de jaren ’50 liep de belangstelling voor het badhuis zo ver terug dat er geen andere mogelijkheid meer was dan sluiting. Bijna alle Doesburgers hadden inmiddels een douchegelegenheid in huis.
Het gebouwtje werd nu gehuurd door de ATF, de Aaltense Tricotage Fabriek die het vooral als opslag gebruikte. Alle badhokjes werden eruit gesloopt zodat er hoofdzakelijk één ruimte overbleef. De productieafdeling van de ATF was al sinds 1947 in de zogenaamde voertuigenloods gevestigd, die hoorde bij de kazerne. De kazerne zelf wordt tijdelijk weer in gebruik genomen, eerst door Nederlandse militairen en tijdens de bezetting door Duitse soldaten. In 1980 wordt het faillissement aangevraagd van beide vestigingen van de ATF, zowel in Doesburg als Gendringen. De gebouwen van de fabriek, waaronder het badhuis, komen dan weer leeg te staan. Twee jaar later in 1982 wordt het gebouwtje gesloopt
Colofon
Research en tekst: Bert Stulp
Interview: Bert Stulp en Maarten Lindner, LiViPro Mediaproducties
Foto Bert Stulp: Cees Duindam
Bronnen:
De Looierij en de Schuilkelder, Fermin en van Dalfsen
W. Zondervan, Doesburg in oude ansichten deel 1, 1972
Archief Maarten Lindner
Archief Ver. het Badhuis
Kadastrale legger 1832
Graafschapbode
Nieuwe Rotterdamsche Courant
Nieuwe Haarlemsche Courant
Gelders Dagblad
Aaltense Courant
De Gelderlander
Met dank aan:
Cees Duindam
Frans Schilderman
Erik Ebbinge, Dorpsklanken Eelde
Herma Koopman, Gemeente Tynaarlo
Ol Eel, Historische Vereniging Eelde
Familie Droog – Muller
Eindredactie: Theo Maas
Vormgeving: Han Jansen
Doesburg, februari 2022
Meer weten?
Van een badhuis naar Het Badhuis
Vrijdag 18 maart 1982. Een doodgewoon huisfeestje. Niet anders dan de huisfeestjes vóór en na 18 maart 1982. Of …?
Lees verder >
Dit feestje vindt plaats in de Kosterstraat. Nummer 9. Er zijn 10 mensen uitgenodigd, allemaal dertigers. De gesprekken zijn geanimeerd, de onderwerpen gevarieerd. Op een goed moment komt het gesprek op de cultuur in Doesburg; waarom is er zo weinig te doen? Waarom zijn de mogelijkheden zo beperkt? Er zijn vrijwilligers genoeg. Mensen die iets willen beginnen, die de handen uit de mouwen willen steken!
Maar er is nergens ruimte te vinden; nergens! Nergens?
Dan oppert de gastheer het grappige – en leegstaande! – pandje aan de Rooseveltsingel, het oude badhuis. Dát zou een ideale locatie kunnen zijn; voor film en theater, en als onderkomen voor de vele verenigingen en werkgroepen in Doesburg. ‘Daar moeten we naar de gemeente toe toch maar eens actie gaan ondernemen. En als ze niets willen dan moeten we het maar kraken.’ Eén van de aanwezigen werkt bij de gemeente en heeft inside informatie. Hij zegt het volgende: ‘Als je wat wilt, moet je wel heel snel zijn. Maandagochtend staan de slopers op de stoep.’
De rest is geschiedenis …
De geschiedenis van veertig jaar Cultureel Centrum en Vereniging Het Badhuis wordt verteld in een documentaire die op stapel staat.
Doesburg Vertelt en HetHuisDoesburg zijn onderdeel van Vereniging Het Badhuis.
Waar is de olifant gebleven?
Ooit was er dus een glijbaanolifant, of een olifantenglijbaan. Maar toen het oude dr. Brandbad is gesloopt, waar is het dier toen gebleven? Is het met het bouwpuin afgevoerd? Dat zou toch jammer zijn.
Lees verder >
Uit nader onderzoek blijkt het volgende – met dank aan Cees Duindam die een artikel boven water haalde uit de Telegraaf van december 1990. Hierin lezen we dat de Doesburgse kindervriend in Drente een tweede leven is begonnen.
Wie richting Groningen gaat en tijd over heeft zou even langs het Noorddrentse Eelde kunnen rijden. Daar staat, aan de burgemeester Legroweg nummer 85, in de voortuin ‘onze’ olifant te mijmeren over het vrolijke Doesburgse zwembad-verleden. Wacht u vooral niet tot de zomer aanbreekt, want dan is het dier vrijwel onzichtbaar achter de dichte begroeiing. De historische vereniging van Eelde (Ol Eel) heeft dit, na een kort onderzoekje voor Doesburg Vertelt uitgezocht, waarvoor dank.
De heer Klein, de zoon van de constructeur van het dr. Brandbad en mede-vervaardiger van het betonnen beest, heeft de olifant na de afbraak van het bad hier naar toe vervoerd. Hij kreeg hem van de gemeente Doesburg cadeau. In 1999 verhuisde Klein en in eerste instantie wilde hij de olifant meenemen naar zijn nieuwe huis. De nieuwe eigenaar van zijn oude huis, de familie Droog – Muller, wilde hem er echter graag houden. Uiteindelijk stemde Klein daarin toe.
Doesburgse geschiedenis
Volgens Droog is er sindsdien al verschillende keren op de olifant geboden, maar daar is hij niet op ingegaan: ‘ … want het beest hoort bij dit huis, in elk geval zolang als ik er woon.’ Voorlopig is er dus een stukje Doesburgse geschiedenis te bewonderen in een Drentse tuin.
Ook de gemeente Tynaarlo, waar het dorp Eelde onder valt, heeft zich met de olifantenkwestie bezig gehouden en wel onder zaak nr. 1254457. Men heeft zich ingespannen om het raadsel van de olifant op te lossen en is daar uiteindelijk met de hulp van de historische vereniging in geslaagd. Daarom ook dank aan Herma Koopman van de gemeente Tynaarlo.
Het verhaal van de olifant is een eigen leven gaan leiden in het Drentse Eelde.
Dit heeft geleid tot een heus artikel in de plaatselijke dorpskrant.
De locatie van het Badhuis
De plek van het Badhuis is een unieke historische locatie. Het gebouwtje stond exact op de plek van de stadsmuur die daar tot begin van de 17e eeuw heeft gelopen. Waarschijnlijk liggen de fundamenten nog in de ondergrond.
Klik/tik voor groot
Lees verder >
De stadsmuren werden op last van prins Maurits gesloopt en vervangen door stadswallen. Ook die lagen dus op de locatie van het latere Badhuis. Iets buiten de stadsmuur lag de stadsgracht, waarvan bij recente opgravingen op deze locatie resten zijn blootgelegd. De foto daarvan staat hieronder.
Klik/tik voor groot
De Schuilkelder
Bij de opgravingen werd ook een schuilkelder (her)ontdekt. De ingang van deze schuilkelder, die nu dienst doet als vleermuizenkelder, was achter het badhuis en wordt vaak gezien als onderdeel van het badhuis. Dit is echter niet het geval. Vanuit dit mini-gebouwtje (ook te zien op bovenstaande foto van de stadsgracht) loopt een trap naar beneden, de kelder in. De ingang is dichtgemetseld met een kleine opening voor de vleermuizen.
Klik/tik voor groot
De kelder moet volgens het archeologisch onderzoek gebouwd zijn tussen 1918 en 1945. Hij staat echter in geen enkel document beschreven. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat hij in 1938 is gebouwd toen de kazerne opnieuw in gebruik werd genomen en er ook een compleet nieuwe wagenloods werd gebouwd, ter voorbereiding op een eventuele oorlog. Het is onbekend of de schuilkelder ook echt is gebruikt.
Klik/tik voor groot
Een klein deel van de schuilkelder is door latere werkzaamheden gesloopt. Bij opgravingen is dat deel blootgelegd.
De leerlooierij en het schoenmakersgilde
Wat verder weg van de locatie van het badhuis maar daarom niet minder interessant, is de vondst geweest van de resten van een leerlooierij die hier in de 19e eeuw nog moet hebben gestaan. Van het geproduceerde leer maakte men in het zelfde bedrijf schoenen. Geen wonder dat dit hele terrein, inclusief de badhuislocatie, in 1832 eigendom was van het schoenmakersgilde. Onderstaande kaart van de eerste kadastrale legger maakt dit duidelijk.
schoenmakersgilde. De pijl geeft de locatie van het Badhuis aan. Bron: kadastrale legger 1832.
De Looierij en de Schuilkelder
De resultaten van de opgravingen die in 2019 en 2020 hebben plaatsgevonden op het terrein grenzend aan de F.D. Rooseveltsingel en de Halvemaanweg, zijn terug te vinden in het rapport De Looierij en de Schuilkelder.