‘Hij deed veel voor zijn land. Zijn land deed niets voor hem’.
Alexander Ver Huell, een miskend kunstenaar
Daar ligt hij dan, op de algemene begraafplaats in Doesburg: Alexander Ver Huell. Daar ligt hij, vergaan, bijna vergeten, een miskend kunstenaar. Maar is Alexander echt bijna vergeten? Nou … toch niet helemaal. Er zijn behalve in Doesburg sporen van hem en zijn familie in Arnhem, Doetinchem, Elburg en Brielle; op andere plaatsen in ons land zijn straten naar hem vernoemd. De Alexander Ver Huellbrug over de IJssel, die bij Doesburg de Achterhoek verbindt met de rest van het land herinnert, aan hem.
Alexander was familie van Gelderse notabelen als Carel Hendrik Ver Huell, die als admiraal diende onder Napoleon. En Carels broer Christiaan Antonij vocht in de slag bij de Doggersbank onder admiraal Van Kinsbergen. Alexanders opa van moeders kant, Willem de Vaynes van Brakell,was de commandant die in 1813 de plundering van Doesburg door gefrustreerde Franse soldaten wist te voorkomen.
Maar Alexander Ver Huell was meer dan zijn familiebanden. Hij was tekenaar, schrijver, humorist en weldoener. Een bijzondere Doesburger en Nederlander met een opmerkelijke karakter.
Is dat niet die man van de brug?
Een bezoeker aan de algemene begraafplaats in Doesburg buigt zich over een zerk. ‘Alexander Verheul?’, leest zij hardop, ietwat verbaasd. ‘Is dat niet die man van de brug? Verhuul, zegt u? Oh, wij zeggen hier altijd Verheul. Hij ligt hier al een tijdje, zie ik. Toen hij stierf, was mijn grootmoeder net geboren. Ik heb haar nog goed gekend. Ze vertelde wel eens over haar ouders, ook allebei van hier. Maar over hem hier heb ik haar nooit horen praten. Wel over die tijd, een hard leven, hoor. Als je het goed beschouwt, is het nog maar kort geleden. Zo dichtbij eigenlijk. En zo weer weg. Of je met je ogen knippert’.
De vrouw zucht en vervolgt haar weg over de begraafplaats, een bosje bloemen in haar hand. Op weg naar een overledene van nóg dichterbij.
Opa was burgemeester
Alexander Ver Huell werd geboren in Doesburg, maar verhuisde met zijn ouders naar Rotterdam toen hij nog geen jaar oud was. Zijn geboortehuis is aan de Gasthuisstraat, nummer 4, destijds kadastraal genoteerd als nummer 135. Later kwam hij graag en vaak terug in zijn geboortestad. Als jonge jongen logeerde hij bij zijn grootvader, Everard Alexander Ver Huell. Die was in Doesburg jarenlang burgemeester. Opa zal hem hebben verteld over de geschiedenis van de stad, over de stadsrechten van 1237, over de Hanze en over de vele belegeringen, zoals die van 1672 – door Lodewijk de Veertiende. En opa Everard zal hem ook hebben verteld over de Franse tijd, en de rol die de familie Ver Huell en zijn grootvader van moederskant daarin speelden. En wie weet vertelde opa ook wel over de Gelderse patriotten, tijdens de Bataafse Republiek. Dat moet dan wel een gekleurd verhaal zijn geweest, want de Ver Huells waren regenten – en dus prinsgezind!
Eigengereid
Hoe dan ook, de geschiedenis van Doesburg, en van ons land, zat Alexander in de genen. En misschien was het wel dat besef van de geschiedenis dat zijn zelfbewuste, om niet te zeggen eigengereide karakter vormde. Alexander botste vaak met tijdgenoten, kunstenaars, academici en politici, vooral als het ging over zijn artistieke prestaties. Want lang niet iedereen had een hoge dunk van zijn tekenkunst, of van de boodschap die hij in zijn prenten en teksten probeerde uit te dragen. Alexander was ervan overtuigd dat de kunst de mens tot een hoger niveau van leven kon brengen. Zijn werk was vaak moralistisch en belerend.
Alexander begon al jong met tekenen en had het talent niet van een vreemde. Zijn vader Quirijn Maurits Rudolph was een begaafd landschapstekenaar die biologische boeken illustreerde; zijn moeder Christina Louisa Johanna Hester van Brakell maakte aquarellen van bloemstudies.
O. Veralbij
Toch ging Alexander niet naar de kunstacademie. Zijn vader stuurde hem naar een kostschool in Leiden. Daar moest hij worden klaargestoomd voor een studie in de rechten. Maar het kunstenaarsbloed kroop waar het niet gaan kon. Eenmaal op de universiteit begon de 18-jarige Alexander te tekenen voor de studentenalmanak. Hij raakte bevriend met Jan Kneppelhout, die literaire schetsen schreef onder het pseudoniem Klikspaan. Alexander maakte daar de illustraties bij, onder de schuilnaam O. Veralbij. ‘Haha, grappig die naam’, reageerde Alexander op het door Kneppelhout bedachte pseudoniem. ‘Zou iedereen wel in de gaten hebben wat je er mee bedoelt?’
De vriendschap van de twee hield na het studentenleven niet lang stand. Quirijn wilde dat zijn zoon in de diplomatieke dienst zou gaan, maar Alexander wist zijn vader ervan te overtuigen dat hij alleen gelukkig zou worden als kunstenaar: ‘Vader, het spijt me, maar ik beloof je dat ik de studie zal afmaken’. Dat de lust om ambtenaar te worden er niet diep in zat, blijkt wel uit het feit dat hij in 1844 voor zijn kandidaatsexamen zakte. Na zijn afstuderen en een korte periode in Amsterdam trok Alexander in bij zijn ouders, die na de pensionering van Quirijn in 1850 in Arnhem woonden. Het eerste adres was in de voormalige Bovenbergstraat, op nummer 10. Na het overlijden van zijn vader verhuisden moeder en zoon naar Bovenbergstraat 7.
Zomers in Doesburg
Arnhem ligt niet ver van Doesburg. Nu niet en toen niet, en zeker niet vergeleken met Rotterdam. Toen de Ver Huells in de havenstad woonden, kwam het gezin in de zomer vaak naar Doesburg. Daar was het een stuk rustiger dan in het drukke westen. Bovendien woonde er in het Gelderse stadje familie: Ouirijns broer ‘Frits’ en Christina’s vader. Alexander vond het prettig om in zijn geboorteplaats te zijn. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Nooit hoor ik het luiden van een oude Doesborghsche klok zonder dat mijn hart begint te kloppen… Meestal was ik koortsig den nacht voor ons vertrek… Het gehele jaar teerde ik op het geluk van die weken in Gelderland… Nu geloof ik dat ik in Holland werkelyk het heimwee had – ik snakte naar de heiden en heuvelen, naar de bosschen van mijn geboortegrond…’.
Hij sjouwde in Doesburg graag rond tussen de neringdoenden, de ambachtslieden en de havenarbeiders. De jongen vergaapte zich ook aan de talrijke oude gebouwen in de stad en fantaseerde er naar hartenlust op los, met papier en tekenstift altijd bij de hand. Hij zal zich niet hebben gerealiseerd dat hij daarmee bijna letterlijk in de voetsporen trad van Robert Jacob Gordon honderd jaar eerder, voordat die uit Doesburg vertrok.
‘onnavolgbaar coquet’
Met de bundel studentenschetsen ‘Zoo zijn er!’ toonde Alexander in 1846 al vóór zijn promotie aan dat hij de juiste keuze had gemaakt. Zijn humoristisch getinte werk viel bij publiek en critici in goede aarde. Jan Kneppelhout introduceerde hem in het artistieke milieu bij mensen als de kunstschilder J. L. Covet en Kneppelhouts oom Nicolaas de Gijselaar, de directeur van de Leidse stadstekenacademie. Nadat hij in 1848 met succes zijn studie rechten had afgesloten, ging Alexander in Amsterdam op kamers. Hij schreef zich in bij de Amsterdamse Akademie van Beeldende Kunsten en sloot vriendschap met kunstschilder en ontwerper Charles Rochussen en dichter en dominee P.A. de Genestet.
‘Hij kleedde zich op losse, artistieke wijze en wist de pet ‘onnavolgbaar coquet’ zoals De Genestet zich uitdrukt, op de lange haren te plaatsen’, aldus Johan Eric Banck. ‘Met de handen op den rug en den stok in verticale richting tegen zijn schouders geleund, flaneerde hij, volgens de beschrijving van een zijner tijdgenooten, de oogen links en rechts gewend, of er iets van zijn gading viel waar te nemen, gewoonlijk door een dog gevolgd…’.
Kritiek
In de jaren ’50, toen hij weer bij zijn ouders in Arnhem woonde, nam Alexander schilderlessen bij een Arnhemse tekenschool. In de buurt van Oosterbeek had hij een atelier. Hij bevond zich in die periode van zijn leven op de toppen van de Olympus, maar de scheidslijn tussen omlaag kijken en neerkijken bleek fragiel en verraderlijk. Alexander kon niet tegen de kritiek op zijn in Amsterdam gemaakte tekeningen, of die nou romantisch, humoristisch of moralistisch waren.
… in dienst van het volk
‘Gebrek aan vakmanschap,’ luidde het commentaar. ‘Ach ja, mijn prenten zijn hun een bron van laster en verraad’, was zijn verweer, ‘maar ik weet wel beter’. Verbeten werkte hij verder aan zijn oeuvre, overtuigd van zijn eigen visie op de werkelijkheid. Hij vond dat de kunst in dienst van het gewone volk moest staan en niet moest worden overgelaten aan de handel. ‘Kunstverkopers verlagen de edele muze tot een loonwerkster’, was zijn stellige overtuiging. De kunst moest worden beschermd door de overheid. Die zou de kunstenaars moeten ondersteunen en een museum moeten inrichten.
Nationale kunstgalerij
In de brochure ‘Volk en kunst’ pleitte Alexander in 1862 voor een museum voor historiekunst van eigentijdse meesters, een nationale kunstgalerij en een blijvend gedenkteken voor de vaderlandse geschiedenis. ‘Eenvoudig een trotsche zuilenrij, daarachter de gaanderij – geleidende in het midden naar de Volkszaal de Nachtwacht etc. en aan den vleugels in de zalen voor de oude kunst der eigenlyke liefhebbers, de Dou’s, Ostades enz. – in met midden van het fronton een faam houdende twee laauwerkransen als boven de hoofden van Prins Willem en Koning Willem I … op de vleugels en onder den zuilenrij enz. beelden van vaderlanders. Vóór een breede trap met kolossale, staande leeuwen vóór en rustende leeuwen achteraan houdende de wapens der provinciën en van Amsterdam’. Dat leverde hem vlijende woorden op van het Amsterdamse raadslid Momma: ‘Gij hebt tot nog toe edel uw pligt gedaan en wat veel, zeer veel zegt, gij hebt de publieke opinie geleid en den stoot gegeven’.
Antipaaps vuur
Maar Alexanders wensdroom kwam niet uit. De overheid ging in zee met de Limburgse architect Pierre Cuypers. Die schiep het Rijksmuseum. Dat ontstak in Alexander, die lid was van de Waalse kerk, het antipaapse vuur. Hij was woedend, niet alleen omdat Den Haag niet op zijn ideeën was ingegaan, maar ook omdat het ontwerp aan een katholiek was gegund. Dat feit is tot op de dag van vandaag terug te zien in de roomse pracht die het Rijksmuseum uitstraalt. Dat vond destijds overigens ook de steile protestant koning Willem III, die weigerde er een stap over de drempel te zetten, en zelfs niet bij de opening aanwezig was.
Duel
Die teleurstelling, en de vijandschap die zijn elitaire opvattingen over kunst hem opleverde, maakten Alexanders wantrouwen in de samenleving alleen maar erger. Het gevolg daarvan was dat hij langzaam maar zeker vereenzaamde. Dat weerhield hem er niet van om fel tekeer te gaan tegen een vernietigend commentaar op zijn ideeën in het blad Kunstkronijk. Alexander daagde de schrijver, de hoofdredacteur van het blad, uit voor een duel: ‘te houden op 22 februari te Haarlem, ’s morgens tusschen elven en éenen aan het logement De Leeuwerik’. Het duel werd afgeblazen nadat de hoofdredacteur in het blad had verklaard dat hij Ver Huell niet had willen beledigen.
Extreme gedachten
De zelfgekozen eenzaamheid bleek een voedingsbodem voor steeds extremere gedachten. Joden, Jezuïeten en liberalen, ze deugden geen van allen. Dat was opmerkelijk, omdat hij zich als student heel anders gedroeg, en op zijn reizen naar het buitenland kennis had gemaakt met andere culturen, normen en ideeën. Wellicht was hij beïnvloed door het latente antisemitisme in Londen, Parijs, Antwerpen, Bonn en andere Duitse en Oostenrijkse steden. Je zou verwachten dat de wereldtentoonstellingen van Londen in 1851 en Parijs in 1855 hem tot weidsere gedachten hadden kunnen brengen. Maar kennelijk woog de afwijzing van zijn kunst zwaarder dan het studentenmilieu of zijn kennis van de wereld buiten het benauwde Nederland van Beets en Bilderdijk.
Alexander bleef wel steeds betrokken bij het welzijn van zijn kunstbroeders. Met geld dat hij had geërfd van zijn oudoom Carel Hendrik steunde hij de Oosterbeekse kunstenaars Bilders en Hendriks. Hij kocht hun werk en haalde anderen over dat ook te doen. Hij doneerde een bedrag van 77.000 gulden voor de bouw van een vaste oeververbinding over de IJssel bij Doesburg en 40.000 gulden aan Doetinchem. Daar herinnert de verbasterde naam Verheulsweide aan zowel een burgemeester als de weldoener.
Ook andere steden werden royaal bedacht. Arnhem werd zijn universeel erfgenaam, met inbegrip van zijn collectie schilderijen en prenten. Museum Bronbeek kreeg de familieverzameling Indische wapens en portretten, van onder meer Napoleon en stadhouder Willem. Bibliotheek Arnhem erfde al zijn boeken en Elburg kreeg brieven, familiepapieren en een gouden snuifdoos uit de nalatenschap van Carel Hendrik Ver Huell. De stad Brielle kreeg historische prenten over de Tachtigjarige Oorlog en 50.000 gulden voor de bouw van het ‘Zeemansasyl’, een tehuis voor oude en gebrekkige zeelieden.
Verloofd!
Maar dan die ene gebeurtenis in mei 1863! Alexander had zich in maart verloofd met zijn Arnhemse buurmeisje Anemaet, maar vluchtte twee dagen voor het huwelijk naar Parijs. De aanstaande bruidegom liet zijn bruid en de rest van de familie in woede en verbijstering achter!
Het leverde hem de hoon op van de Arnhemmers en een breuk met zijn familie. Helemaal in stijl met zijn gekrenkte ego schreef hij in zijn dagboek ‘… dat ik, alleen als ik sta, van mijn familie geen ware vriendschap meer te verwachten heb’. Was het de schrik die hem tot zijn wanhoopsdaad dreef, toen hij hoorde dat Maria tyfus had? Of was het een plotselinge driftbui van zijn aanstaande bruid die hem aan het twijfelen bracht? Hij heeft er geen berichten over nagelaten.
In de eerste helft van de jaren ’60 waren er in Alexanders leven meer emotionele momenten. Zijn vader stierf in 1860, zijn moeder in 1865. Over zijn vader zegt hij: ‘Met mijn vader verloor ik mijn liefsten en trouwsten vriend.’ En Alexander had vaker overlijdens meegemaakt: zijn broertje van 4 dagen in 1826, opa Ver Huell in 1829, opa De Vaynes van Brakell in 1843, zeeheld Carel Hendrik Ver Huell in 1845 en oom ‘Frits’, een jongere broer van zijn vader in 1853.
‘Moge zij branden …’
Van het overlijden van de weduwe van Carel Hendrik in 1858 zal Alexander niet echt wakker hebben gelegen. Eerder zal hij hebben gedacht: ‘Moge zij branden …’. Het was immers de weduwe van zijn oudoom die had verhinderd dat hij kasteel De Kemnade in Wijnbergen zou erven. Het huis werd in 1860 verkocht, maar hij kreeg maar een deel van de opbrengst. Toch ging het hem niet alleen om dat geld. Als hij zich ‘Heer van de Kemnade’ had kunnen noemen had die status misschien zijn geknakte reputatie kunnen opvijzelen.
Verteerd door onlustgevoelens sloot hij zich thuis op, niet van plan om ook maar één haarbreed van zijn principes te wijken, helemaal indachtig het familiemotto ‘Fais ce que tu dois, advienne que pourra’ (Doe wat gij moet doen, er gebeure wat wil).
Doopvont in de Gasthuiskerk
In 1865 haalde Jan Kneppelhout, kennelijk toen nog zijn vriend, hem over tot een bezoek aan het echtpaar De Gijselaar – Seppenwolde dat aan de Paardenmarkt in Doesburg woonde. Nicolaas de Gijselaar was een oom van Jan. Zijn echtgenote Hermina Seppenwolde was de weduwe van een broer van Nicolaas’ vriend D.P.G. Humbert de Superville. De Superville was de directeur van het Leids prentenkabinet van Pleisterbeelden en Prenten. De Superville en De Gijselaar waren voor Alexander een bron van inspiratie. De Gijselaar liet hem bij zijn dood in 1873 een deel van zijn kunstverzameling na, waaronder vijf prenten van de 16de-eeuwse meestergraveur Albrecht Dürer. Die waren weer afkomstig uit de collectie van Humbert de Superville. In die collectie zouden ook prentbriefkaarten met afbeeldingen van het werk van de Deense beeldhouwer Thorvaldsen hebben kunnen zitten. Thorvaldsen maakte de doopvont waarvan een latere versie – vermoedelijk gemaakt door een ‘leerling’- in de Doesburgse Gasthuiskerk staat.
Nageslacht
Alexander bleef ondanks de familieruzie contact onderhouden met onder meer zijn achterneef Henri, de zoon van Evert Christiaan Ver Huell, een broer zijn opa. Henri spoorde Alexander in een brief in 1860 aan om te trouwen en voor nageslacht te zorgen. Zo zou hij het geslacht Ver Huell in stand kunnen houden. ‘En het is Uwen schuld, daar Gij nog niet in het huwelijk zijt getreden, dat deze taak alléén op mij rust’.
Géén koninklijke onderscheiding
In 1892 vierde Alexander zijn 70ste verjaardag. Hij kreeg veel huldebetuigingen en felicitaties, onder meer van koning Emma, maar één waardering bleef uit. Een waarop hij vond dat hij recht had: een koninklijke onderscheiding. Die frustratie moet zijn gezondheid nadelig hebben beïnvloed. De ziekte van Parkinson begon hem parten te spelen en op 28 mei 1897 overleed Alexander Willem Maurits Carel Ver Huell, eenzaam en miskend.
Voor zijn graf had hij een bittere zinsnede gereserveerd: ‘Hij deed veel voor zijn land. Zijn land deed niets voor hem’.
Daar lig hij dan
De brug over de IJssel bij Doesburg kwam er, maar pas in 1952. Doesburg had het geld dat Alexander zo ruimhartig geld beschikbaar had gesteld ergens anders voor gebruikt. Daar ligt hij dan, zich 138 meter lang over de IJssel uitstrekkend, en sinds 2016 vernoemd naar de volgens de NRC ‘welbekenden teekenaar, humorist, patriot en kunstliefhebber’, voortdurend kreunend onder het meedogenloze verkeer.
Colofon
Research: HetHuisDoesburg
Tekst: Herman Staring
Tekstbijdragen: Marijke Peelen, Theo Maas
Videoregistratie: Maarten Lindner, LiViPro Mediaproducties, Historizon, TV Gelderland
Foto’s portretten Burgerzaal: Peter Bakker
Bronnen:
‘Een levensbeschrijving Alexander ver Huell 1822 – 1897’ van Jan Bervoets (Walburg Pers,1922) Jan Bervoets en Rody Chamuleau: ‘Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860 -1865’ (Walburg Pers 1985), John Erik Banck in onder andere Elseviers Geillustreerd Maandschrift (jaargang 8), ‘Oranje of Napoleon van Ton Landheer, ‘De Strijd om de Brielsche Zeenimf’ van Joh. H. Been, ‘Levensherinneringen’ van Quirijn Maurits Ver Huell (Walburg Pers, Biografisch Woordenboek Gelderland, ‘Vertrouwd bezit’ van Hester Dibbits (Sun,2009) Eric van der Vegt, de Gelderlander van 15 april 2014), Gelders Archief, Streekarchivariaat De Liemers en Doesburg, TV Gelderland, Historizon, Doesburg Vertelt, HetHuisDoesburg, Wikimedia Commons, Met dank aan: Rody Chamuleau, J.A.A. Bervoets, Gemeente Doesburg, Gemeente Arnhem, Gemeente Doetinchem, Gemeente Elburg, Gemeente Brielle, Herman Staring.
Eindredactie: Theo Maas
Vormgeving: Han Jansen
Doesburg, februari 2022
Meer weten?
Alexanders vader bij zijn geboorte in 1822:
‘Eindelijk, na eene moeielijke verlossing, die twee dagen lang aanhield, werd mij een zoon geboren. Onbeschrijfelijk is het gevoel het eerste een geluid te horen van een wezen dat naast God zijn bestaan te danken heeft aan een dierbare gezellin en aan zich zelven. Na twee dagen in een eene gedurige spanning te hebben doorgebragt, daar voor het leven mijner gade gevreesd werd en zelfs aan dat van het kind, juichte mijn vriend, wijlen de medicus doctor Hoogeveen en, mijn God dank, alles is gered. Spoediger dan ik verwachten kon, herstelde mijne vrouw en het kind, alhoewel zwak, was gezond.’
Kort na Alexanders geboorte verhuist het gezin naar Rotterdam. Quirijn krijgt daar een positie als onder-equipagemeester van de Rijksmarinewerf. Schoonvader De Vaynes is daar niet blij mee. Quirijn schrijft over hem:
‘Die brave man met een goed hart en vele goede hoedanigheden was eerzuchtig genoeg er voor uit te komen dat het beneden mijn rang was dien post te aanvaarden. Het was mij niet mogelijk die kwade indruk te doen verdwijnen en besloot er niet verder over te spreeken en zoo spoedig mogelijk de stad Doesborg te verlaten‘.
Sporen van Alexander in Doesburg
Stadhuis, Burgerzaal. Verschillende familieportretten.
Gasthuisstraat 4, het huis ‘Hetvergulde Hoorn’. In dit huis wonen Q.M.R. Ver Huell en zijn vrouw C.L.J.H. de Vaynes van Brakell bij de geboorte van hun oudste zoon Alexander. In hetzelfde huis woont later Alexanders Amsterdamse vriend J.F. Tack jr (de amateurschilder en -tekenaar).
Van Brakellhofje Veerpoortstraat.
Begraafplaats.
Koepoortstraat. Het woonadres van Alexanders opa Ver Huell.
Waar vinden we in 2022 de naam
Ver Huell?
Doesburg: Alexander Ver Huellbrug.
Brielle, Ede: Alexander Ver Huellstraat.
Doetinchem: Verheulsweide.
Arnhem: Verhuellstraat.
Breda, Doesburg: Verhuellweg.
Den Haag: Ver-Huëllweg met Ver-Huëllbank.
Utrecht, Pernis: Verheulstraat.
Meer over Ver Huell
Minizine Ode aan de Brug
Klik/tap voor groot
Het archief van tekenaar en cartoonist Alexander Ver Huell
Rody Chamuleau over Alexander
Webinar De Doesburgse portrettengalerij
Op 2 oktober 2020 organiseerde HetHuisDoesburg in samenwerking met LiViPro Mediaproducties en Historizon het webinar ‘De Doesburgse portrettengalerij’. Burgemeester Loes van der Meijs en Nicolet Vree vertellen in dit webinar over de geportretteerden in de Burgerzaal, bekende en onbekende Doesburgers.