1873: De eerste zet: Doesborghsche Schaakgenootschap
Ook het Doesborghsche Schaakgenootschap, DSG, start als een initiatief van een kleine groep mensen. Dat zijn in de tweede helft van de negentiende eeuw uitsluitend mannen, notabelen. Een van de twee initiatiefnemers en ook de eerste voorzitter, is medicus dr W. Warren.
Uitsluitend de beoefening van de schaaksport
De initiatiefnemers nodigen tien heren uit voor een oprichtingsvergadering. Die wordt gehouden in de bovenkamer van de toenmalige ‘Oude Concertzaal’, in de Commanderije. De genodigden hebben ook nu nog bekende namen als Coops, Van Hengel en Aberson. Het zijn met name industriëlen en dominees uit Doesburg en Angerlo. De doelstelling van het genootschap luidt ‘uitsluitend de beoefening van de schaaksport’. Het uitgangspunt is dat er wekelijks op maandagavond wordt geschaakt van 19.00 tot 22.00 uur.
In het tweede jaar groeit het aantal leden tot vijftien, naar niet iedereen is even schaakminded. Er blijkt sprake van een ’niet geweldige opkomst’ en dus kan ‘ook het jaarlijkse verslag zeer kort blijven’. Daarmee lijkt voor de nieuwe club de toon gezet voor een kort bestaan. In het verslag van het derde jaar staat: ‘Mogt overal om ons heen een streven naar vooruitgang zijn waar te nemen, een klouteren opwaarts in de mast der intellectuëele ontwikkeling. -van ons genootschap, helaas, kan deze getuigenis niet gegeven worden. Met een bladstille kalmte hebben wij ons buiten het gedrang gehouden en steeds voortgeleefd in het genot eener totale onopgemerktheid, – zóódanig zelfs dat bij velen onzer leden reeds de herinnering van ons genootschap verloren schijnt te zijn gegaan.’
Ook de daaropvolgende jaren blijft de situatie zorgelijk en op de jaarlijkse vergadering wordt zelfs gesproken over ‘of het genootschap al dan niet zal blijven bestaan’. De vergadering besluit tot voortzetting en plaatst eenmalig een advertentie in de krant ‘Koning en Grondwet’ om het publiek op de vereniging opmerkzaam te maken.
1880: Een wijntje en een fijne sigaar
Er melden zich zes nieuwe leden, en in 1882 complimenteert de voorzitter – dat is nog altijd Warren – de leden met hun trouwe opkomst. De tijd is rijp voor nieuwe initiatieven maar er zijn ook bestuurlijke problemen. Het lijkt erop dat er verschillend wordt gedacht over de inkomsten en uitgaven. Naast het entreegeld is er een jaarlijkse contributie van twee gulden. De toename aan de rente-inkomsten zorgt voor een stijging van het kastegoed.
Voorzitter is op de centen
Als in 1883 het tienjarig bestaan wordt gevierd met een ’soupeetje’ valt dat bij de leden in goede aarde, en sommigen zien graag een herhaling bij de viering van het 12,5 jarig bestaan. De voorzitter – Warren – is echter nogal op de centen en wimpelt het idee af. Een paar jaar later, in 1888, bij het souper ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan, gaat hij wel akkoord met een bijdrage uit de kas: per persoon wordt 2 gulden plus 75 cent uitgegeven voor wijn plus ‘een fijne sigaar’.
1891: Er komt een reservefonds
Het genootschap heeft in 1891 een batig saldo van 101,29 gulden. Warren stelt in het voorjaar voor een reservefonds in het leven te roepen van honderd gulden. ‘Van deze som zal niets mogen worden afgenomen dan alleen voor wat dienstig is voor den bloeiende instandhouding van het gezelschap.’
Pittige discussie
Er volgt opnieuw een pittige discussie tussen voor- en tegenstanders. De een vindt het idee van een reservefonds nuttig, ook met het oog op een wat ‘luisterrijker’ viering van het 25-jarig jubileum in 1898. Warren meldt echter ‘dat hij graag in het vervolg verschoond wil blijven van allerhande voorstellen tot feestviering’. Een stemming moet uitkomst brengen. Met zes stemmen voor en drie tegen wordt de aan te houden reserve bepaalt op 100 gulden. Het is een van de laatste overwinningen van Warren.
In 1893, in de aanloop naar het twintigjarig jubileum, lopen de gemoederen weer hoog op. De vergadering besluit tot een rijtocht en een diner in plaats van een souper. Warren stelt zich niet herkiesbaar en F.E.C. van der Hardt Aberson wordt de nieuwe voorzitter. Bij het diner is Warren de grote afwezige. In 1896 wordt hij wel benoemd tot erevoorzitter.
Eind jaren negentig verkeert de vereniging opnieuw in een crisisachtige sfeer. Het ledental neemt af en de opkomst is slecht.
Doesburg op een laag toerental
Het Doesborghsche Schaakgenootschap is in die periode een afspiegeling van het stadje zelf, dat in het laatste kwart van de eeuw te maken heeft met een stagnerende economie en een teruglopende bevolking. Bestuurlijke instellingen, zoals de rechtbank, houden de motor van het stadje draaiend, maar wel op een laag toerental. Dat is ook te zien aan de samenstelling van het Doesborghsche Schaakgenootschap. De culturele elite overheerst, met predikanten, juristen en medici als grootste groep. Tussen 1889 en 1895 is ook een aantal militairen lid. Het geheel biedt geen dynamisch beeld, en ook de zelfstandig ondernemers die lid zijn doorbreken die indruk niet: zij zijn gasfabrikant of wijnhandelaar.
Er heerst geen sfeer waarin nieuwe initiatieven worden ontwikkeld. Ook het ledenverloop geeft te denken. Van de 49 personen die in de 19e eeuw lid worden zegt veertig procent het lidmaatschap op vanwege vertrek uit de stad. Acht leden overlijden. Aan het eind van de eeuw zijn er nog negen leden waarvan drie van het eerste uur.
In zijn boek ‘Het loopt ongenadiglijk Mat, ‘Het Schaakleven in Nederland in de negentiende eeuw’ uit 1999, laat Hans Scholten zien hoe DSG die malaise toch wist te overleven en tot de dag van vandaag is blijven bestaan.
Scholten schrijft die veerkracht van het genootschap toe aan de diversiteit binnen de vereniging. En hij doelt dan niet op de verschillen in beroepen maar in religie. Naast de grootste groepering, die van Nederlands Hervormden, bestaat een substantieel deel van de Doesburgse schaker namelijk uit gelovigen van kleinere protestantse gemeenten, zoals de Remonstranten. Die vormen vanaf 1877 in Doesburg een kleine en jonge gemeente. De helft van die Remonstranten behoort tot de gegoede burgerij.
Hun eerste voortrekker, dr. Romeijn, is behalve rector aan het gymnasium, ook lid van het schaakgenootschap. En juist in de moeilijke periode neemt het aandeel aan Remonstranten toe, omdat zij wel lid blijven. Wellicht is bij de Remonstrantse gemeente het ‘eigen-kring’-gevoel sterker en vormt het zo een basis voor duurzaamheid.
H. Uurbanus, de motor van de vereeniging
Scholtens tweede verklaring is de aanwezigheid van een ‘motor’ in de vereniging. In 1893 namelijk wordt onderwijzer H. Uurbanus lid. Die blijft, met een korte onderbreking van 1910 tot 1913, tot zijn dood in 1948 lid van het genootschap en vervult in die periode vele bestuursfuncties. Mensen zoals Uurbanus zijn volgens Scholten belangrijk om de zaak draaiend te houden, omdat vanuit dat draaiend houden later weer groei kan ontstaan.
Colofon
Research en tekst: HetHuisDoesburg
Tekstbijdragen: Theo Maas
Met dank aan Eric Visser, Joop Crooij, Rudi Danker,
Stad- en streekarchivariaat De Liemers en Doesburg, Maarten Lindner
Bronnen:
Scholten, Hans – Het loopt ongenadiglijk Mat, ‘Het Schaakleven in Nederland in de negentiende eeuw’, Tilburg, 1999.
Streekarchivariaat De Liemers en Doesburg.
Archief Doesborghs Schaakgenootschap.
LiViPro Media Producties, met dank aan het Schilderman archief.
Aanzet, clubblad Schaakclub Hoogeveen, 1997.
Van der Wijk, Wim – journalistenschaker.nl
Koninklijke Nederlandse Schaakbond.
Wikimedia commons.
Wikipedia.
Eindredactie: Theo Maas
Vormgeving: Han Jansen
Doesburg, juni 2023
Meer weten?
Schakers houden wel van een feestje
Het Doesborghse Schaakgenootschap weet behalve schaken ook wat feestvieren is. In 1888, bij het 15-jarig bestaan, is er voor de leden wijn en ‘een fijne sigaar’, maar ook honderd jaar later, in 1998, laten de schakers zich niet onbetuigd. Er is dan een spectaculaire feestelijke optocht door de stad. Oud-Doesburger Rudi Danker vertelt daar in zijn mijmeringen over en stipt fijntjes aan dat de gezelligheid nooit ver weg was. Bij het 140-jarig bestaan wordt het glas geheven in De Bonte Hond.
[klik/tik voor groot]
Internationale solidariteit
In de vergadering van 15 november 1899 neemt het genootschap een opmerkelijk besluit: “Het voorstel van de heer Uurbanus om ƒ 25 ,- uit de kas te geven aan de Ned. Zuidafrikaansche Vereniging ter ondersteuning van in de strijd gewonde boeren en van de nagelaten betrekkingen van gesneuvelden werd met algemene bijval begroet en aangenomen“.
Het is één van de zeer weinige uitingen van politiek in het schaakverenigingsleven in de negentiende eeuw en volgens Hans Scholten eigenlijk de enige uiting van een schaakvereniging die buiten zijn eigen leefwereld treedt
Wie is de oudste?
1863-1864: Zelfportret van J.E. van Rheden, hoofdonderwijzer te Wijk bij Duurstede, schakende met een hulpdocent. De oudste schaakgerelateerde foto van Nederland en mogelijk de oudste schaakgerelateerde 3D-foto ter wereld.
[klik/tik voor groot]
Journalist en schaker Wim van der Wijk schrijft op zijn website over de oudste schaakclubs van Nederland. Hij noemt daarbij het proefschrift uit 1999 van Hans Scholten ‘Het loopt ongenadiglijk mat’, over het schaakleven in Nederland in de negentiende eeuw. Scholten concludeert dat de oudste nog bestaande schaakverenigingen zijn:
• Discendo Discimus (Den Haag), 29 december 1852
• Doesborghsch Schaakgenootschap, 21 mei 1873
• Schaakclub Utrecht, 5 oktober 1886
• Hilversumsch Schaakgenootschap, 28 september 1887